Kan de "lingua franca" in Europa een andere zijn dan die van de overheersende macht?

Wij spraken daarover met Andrea Chiti Batelli, politoloog, schrijver van ondermeer Una lingua per l’Europa, Unità europea e pluralità delle culture, La politica d’insegnamento delle lingue nella Comunità europea, Europa delle culture e Europa delle lingue, Intégration européenne et pouvoirs des Régions.

Meerdere, min of meer recente, artikels en interviews bespraken opnieuw de talen in de Europese Unie en het risico van hun geleidelijke verdwijning ten voordele van het Engels. Wat is uw mening daarover?

Die artikels maken de basisfout duidelijk, die ik vastgesteld heb in alle andere werken, die ik de gelegenheid had te lezen over het onderwerp, namelijk negeren dat het feit, dat de taal van de overheersende staat de rol speelt van 'lingua franca' een eenvoudige wet is van de maatschappelijke taalkunde. Als die onrechtvaardigheid voortduurt, zou men alleen nog achterhoedegevechten kunnen leveren, maar op de duur zal het Engels alle andere talen vernietigen. De vooruitgang van het Engels gaat steeds sneller. Het volstaat al er aan te herinneren dat de meeste Europese wetenschappelijke tijdschriften uitgegeven worden in het Engels, dat men veel studenten in wetenschappelijk vakken aanraadt hun dissertaties in het Engels te schrijven en dat men zelfs in het Engels doceert in enkele Italiaanse universiteiten. En men onderwijst het Engels vanaf de basisschool. Dat is, of kan tenminste het begin zijn van het einde van de niet-Engelse talen en culturen.

Er zijn tegenwoordig in de Europese Commissie, tenminste in theorie, drie werktalen en er wordt gewag gemaakt van een vierde, die het Spaans zou moeten zijn, wat de Italianen sterk betreuren, die hun eigen taal zouden willen zien vooruitgaan.

Voor Europa twee, drie of vier werktalen voorstellen is maar een tussenstap om het uiteindelijke gebruik van het Engels minder schokkend te maken.

Wat zou men dan moeten doen? In Europa, waar analfabeten talrijk zijn, is het onzin een veralgemeende meertaligheid voor te stellen, en de noodzaak van een Europese lingua franca wordt steeds meer gevoeld op alle gebieden, des te meer na de uitbreiding van het aantal lidstaten van de Europese Unie.

In de huidige toestand kan deze taal spijtig genoeg niets anders zijn dan het Engels, omdat de lingua franca – het Babels, het Grieks, het Latijn, het Frans naargelang de tijden – altijd de taal van de economisch, wetenschappelijk en militair overheersende macht was.

Tullio De Mauro, ooit minister van openbaar onderwijs, beweerde eens bij een interview: "het Engels heeft een rol over de taalgrenzen heen en het bestaan van een supertaal heeft nooit de andere weggeveegd" en onlangs nog antwoordde hij aan hen die hem vroegen of men door het Engels te kiezen men de rijkdommen van de nationale talen niet in gevaar zou brengen: "Laten we ons niet opwinden voor vals alarm, herinner u dat juist toen het Latijn de officiële taal werd van het ene uiteinde van Europa tot het andere, de Romaanse talen ontstaan zijn".

De hegemonische taal van een hegemonische macht heeft altijd een volstrekt vernietigende uitwerking gehad op de overheerste talen. Allen die het Engels steunen, en bijzonder de taaldidactici, verzwijgen of onderschatten schijnheilig en schuldig die verschrikkelijke keerzijde van de medaille. Het Latijn was wreed taalvretend en vernietigde tot in de wortel in het antieke Europa de talen van de volkeren en de landen, waar het Roomse Keizerrijk zich uitstrekte, te beginnen met die van mijn voorouders, de Etrusken. Maar toen de Romeinse taal ophield de taal van het Keizerrijk te zijn, en – wat misschien belangrijker is – niet meer de taal van de inboorlingen van een land was, kon ze gedurende verschillende eeuwen een rol spelen als taal van de cultuur, de wetenschap, de Kerk, zonder daardoor de evolutie van de volkstalen en andere talen van het oude continent te hinderen: haar taalvretend effect is helemaal stilgevallen gedurende de Middeleeuwen. Wie dus het Engels steunt of aanneemt, of het eenvoudig klakkeloos aanvaardt, die moet zich ook onderwerpen aan het feit dat de andere talen, ook de belangrijkste, zullen teruggedrongen worden in de loop van niet meer dan een eeuw (*), naar de rol van dialecten, een stap vóór de verdwijning, zoals de meeste taalkundigen en geleerden altijd al erkennen.

De toekomst ziet er dus somber uit. Moeten wij de wetten van de sociolinguïstiek dan maar aanvaarden?

Alleen een taal, die niemands geboortetaal is, kan Europese en universele lingua franca zijn zonder de andere talen met vernietiging te bedreigen, en daardoor zelfs hun voortbestaan respecteren en beschermen. Een andere waarheid door iedereen – blijkbaar met opzet – genegeerd, en waarop men integendeel zou moeten hameren. De aangehaalde sociolinguïstische wet stelt nochtans, op dit ogenblik, de keuze van een neutrale plantaal voor deze rol van hulptaal, eerst in Europa en later in de wereld, als totaal abstract en utopisch voor. Het is juist dat Esperanto reeds klaar is voor dit gebruik, en dat ruim een eeuw ondervinding zijn praktische bruikbaarheid en gemak bewezen heeft. Het is juist dat het iedereen op gelijke voet plaatst en geen volkeren "meer en minder gelijk dan de anderen" maakt, maar aan Esperanto ontbreekt op dit ogenblik – en dat is essentieel – de politieke kracht, de energie die ze in omloop kan brengen.

D: Als men spreekt over Esperanto halen de mensen gewoonlijk de neus op. Men verwijt aan Esperanto dat het een kunstmatige taal is, gemaakt achter een tafel.

A: De meerderheid van het publiek beseft niet dat zelfs nationale talen achter een tafel gemaakt zijn zoals het Nieuwnoors, het Hebreeuws, het Ests. Martinet, een van de bekendste taalkundigen, zei dat alle talen zeer kunstmatig zijn, dat ook hij woorden gecreëerd heeft en overigens onze Bruno Migliorini, die een boek geschreven heeft over "Auteurswoorden". Wanneer een taalproject aanvaard is door een groep mensen, wordt het in ieder geval een taal en evolueert het zoals elke andere taal. Esperanto is een soort Indo-Europese taal, gebouwd op grond van de Europese lexicale rijkdom, maar ze heeft tegelijk een morfologische en syntactische structuur die ze op een of andere manier verwant maakt met agglutinerende en isolerende talen en ze ook voor de sprekers van die talen relatief gemakkelijk leerbaar maakt.

Nochtans kan die politieke macht, die u nodig acht, moeilijk tot stand komen en beginnen werken op korte tijd, gezien de dringendheid van het probleem en het gemis aan vertrouwen voor de zogenaamde internationale taal.

De deus ex machina om een schijnbaar hopeloze toestand op te lossen kan de Europese Unie zijn, op voorwaarde dat ze, zoals de federalisten hopen, zal kunnen omgevormd worden tot een echte federale staat. Dan zal ze intern nood hebben aan een officiële federale taal, die niemand van zijn leden mag bevoordelen, en zal ze de nood voelen, ook naar buiten toe, de Engelse hegemonie te bestrijden, die niet alleen taalkundig is, maar ook onafwendbaar een politieke overheersing wordt.

Kunnen we dan alleen maar hopen dat er een Europese Staat zal ontstaan en dat we de nood zullen voelen aan een neutrale federale taal´ Moeten we dan passief afwachten?

Neen. De strategie die ik zou willen suggereren is de volgende: op dit ogenblik – dura lex, sed lex - de Engelse taal aanvaarden, die hic et nunc geen alternatieven heeft gezien het huidige evenwicht, of liever onevenwicht, van de internationale macht. Maar tegelijk strijden op de twee fronten: van het aanklagen van de ernstige risico's die daardoor veroorzaakt worden, op middellange termijn, niet alleen voor de talen, maar ook voor de culturen van de volkeren van Europa die, ontdaan van de talen, die hen uitdrukken, beetje per beetje zullen vernietigd worden in een trieste universele Engelstaligheid, en door de beslissende en bewuste inzet om de Europese federatie te realiseren, door actief mee te werken met de bewegingen die dat doel nastreven; Federatie, die als enige het alternatief Esperanto zal kunnen actualiseren als een eerste stap om het vervolgens uit te breiden op wereldwijd niveau. Maar er blijft weinig tijd en weldra zal men het punt van onomkeerbaarheid bereikt hebben. De kosten van de omschakeling naar een plantaal zullen op een gegeven moment te hoog schijnen en de omschakeling zelf zal als niet realiseerbaar beoordeeld worden, onafhankelijk van de kost. Daaruit volgt de noodzaak, zich onmiddellijk en krachtig in te zetten in deze strijd, steeds de weddenschap voorop stellend: het voortleven of de ondergang van de 'Europese identiteit', die volledig bestaat uit het geheel van zijn talen en culturen. We moeten, zolang het nog mogelijk is, deze taal-eco-katastrofe verhinderen, die ons steeds dichter bedreigt, een bedreiging die niet minder erg is dan de bedreiging van de milieu-eco-katastrofe, en waarvan men zich integendeel, nog niet bewust is.

Giorgio Bronzetti

(*) Een enquête van Focus spreekt over 50 jaar

Nota bene: Het artikel verscheen op 28 juni 2006 in het dagblad La Cronaca d’Abruzzo onder de titel "De vooruitgang van het Engels en de risico's voor Europese culturen - Europese meertaligheid in gevaar"- Interview met politoloog Andrea Chiti-Batelli.

De interviewer is Giorgio Bronzetti, gekend als directeur van persagentschap Disvastigo, wiens artikels vaak verschijnen in de streekpers, deze keer voorgesteld als voorzitter van Allarme Lingua, die een taalverdedigende vereniging is. Het stuk in het rood kan weggelaten worden als men plaatsgebrek heeft.

Trad. Leo De Cooman